Of je het nu hebt over literatuur, film, theater, of welke andere vertelvorm dan ook, het gaat erom wat je oproept in het hoofd van je toehoorders. Heel knap voorschotelen wat je zelf in je hoofd hebt, is niet voldoende. De kracht van Hollywood-films is dat er consequent op de juiste knoppen wordt gedrukt. Maar dat is ook de zwakte, dat je vaak van tevoren al weet op welke knoppen ze gaan drukken. En vooral dat het moet eindigen met het fijne gevoel van een goede afloop. Je krijgt zo voorspelbaar wat je verwacht, dat het in reactie daarop een trend lijkt te worden om het publiek juist niet te geven wat het verwacht. Een bekend schrijver verwoordde dat eens met ‘een verhaal moet pijn doen, het moet schuren’. Deze gedachte kwam in me op naar aanleiding van een boekrecensie over ‘De nacht’ van Merijn de Boer in de NRC van vrijdag 7 februari jl. De Boer zou in zijn boek voortdurend op een prikkelende manier zaken introduceren en de lezer vervolgens laten wachten op een ontknoping die nooit komt.
Bram & Freek waren daar indertijd trouwens ook een meester in. Ik kan me nog een sketch herinneren waarin ze op dramatische toon vertelden dat op een kruispunt uit de ene zijstraat een klas met kindertjes aan kwam lopen (nou ja, zoiets), uit een andere een brandweerauto op hoge snelheid naderde, uit nog weer een andere zijweg een auto aan kwam scheuren met door de politie achtervolgde bankovervallers, en uit de vierde zijweg … Als publiek dacht je dan ‘zo, dat gaat knallen’, maar het ging maar door en er gebeurde helemaal niets. Er werd niet gewoon een verhaal verteld, maar er werd een spelletje met het publiek gespeeld. Die klassieke schelmenromans hadden dat ook, zoals Don Quichot, Tijl Uilenspiegel, Bekentenissen van de oplichter Felix Krul van Thomas Mann en in zekere zin kun je ‘Jan Cremer’ ook in dit rijtje zetten. Ook een beproefde methode is om met de ‘Jan Klaasen en Katrijn’-truc het publiek zo ver te krijgen dat ze de hoofdpersoon gaan helpen met een: “Pas op, achter je!”. Een moderne variant hiervan wordt gevormd door de zwijgende, nukkige hoofdpersonen in tv-series als The Killing en Overspel, waarin je ze wel zou willen toeschreeuwen: “Zeg het nou gewoon”.
Veel harder en persoonlijker komen de tenenkrommende anti-helden aan van bijvoorbeeld Heere Heeresma (‘Jet, geef die mok eens door’), Grunberg (‘Tirza’), Houellebecq (‘Elementaire deeltjes’) en Scorsese (‘Wolf of Wallstreet’). Dit schuurt en doet pijn. Om zulk werk te durven aanbieden, moet je geen aaibare schrijver (en regisseur) zijn. Je publiek moet gevaar bij je voelen, voelen dat je tot alles in staat bent. W.F. Hermans had een ‘harde kop’ en ging voor niemand opzij in het publieke debat. Of je daarmee dan ook echt ‘altijd gelijk had’, is weer iets anders. Maar op een heel andere manier heeft Kristien Hemmerechts laten zien ‘gevaarlijk’ te zijn: met haar boek over de vrouw van Dutroux ging zij niet opzij voor een zeer controversieel onderwerp. Heel moedig. Herman Brusselmans is meer een paljas. Brutaal, onaangepast, maar ongevaarlijk. Hij is ongevaarlijk omdat hij niet meer of minder doet dan wat er van hem wordt verwacht. De Black Mirror-aflevering Million Merits (BBC tv-serie) laat op een dramatische manier het aloude fenomeen zien van hoe verzet tegen ‘het systeem’ ingekapseld wordt, inclusief al het uiterlijk vertoon van onaangepastheid.
Maar wat nu als je niet op zoek bent naar een schrijver als een gevaarlijk beest? Of een sexy beest, of een erg grappig beest, of wat voor gehypt beest dan ook? Ik hou dan toch meer van de ‘onschuldige’ verhalen van een schrijver die er nog niet aan heeft gedacht op welke knoppen hij bij mij als lezer wil drukken. Het hoeft niet altijd met de niets-ontziende eerlijkheid van Karl Ove Knausgard te zijn, als het maar voortkomt uit een oorspronkelijk verhaal en niet uit een marketingplan.