‘Een mens leeft bij de gratie van zijn spiegelwereld’, heb ik in een eerder deel van deze reeks over je ik-gevoel betoogd. Een algemene eigenschap van een mens is om in zijn hoofd van alle informatie uit je lichaam en je omgeving je eigen begrijpelijke wereld na te bouwen. Deze spiegelwereld maakt de binnenwereld van je lichaam en de buitenwereld van je omgeving hanteerbaar, waarbij eventueel ontbrekende of tegenstrijdige informatie wordt aangevuld of aangepast, zodat je er toch iets mee kunt. In een reactie op een bepaalde situatie komt alles samen van de eigenschappen die je hebt geërfd en die je vanaf de conceptie hebt ontwikkeld. Dat gaat om de eigenschappen van al je hersenfuncties afzonderlijk, zoals je emoties, je waarneming en je intelligentie, en uiteindelijk hoe deze na veel onderling gekrakeel gezamenlijk tot een bepaalde reactie komen. Je reactie is met andere woorden een team-inspanning van al je hersenfuncties, de inspanning van een zelf-organiserend team zonder ‘captain’ (we zijn ons er eentje). Je bent je weliswaar bewust van hoe je reageert, maar dan als toeschouwer en niet als captain van het team. En die toeschouwer let vooral op wat relevant is voor de communicatie met anderen en merkt andere dingen niet eens op. Overigens levert dat ‘toeschouwer zijn bij wat je doet’ ook weer feedback op, die op de één of andere manier van invloed zal zijn bij een volgende reactie in een vergelijkbare situatie. Hoe dan ook moet het ‘kunstmatig bewustzijn’ uit de titel eigenlijk ‘kunstmatige spiegelwereld’ zijn.
Het uitbreiden van je intelligentie met kunstmatige intelligentie is een ingreep in hoe je de dingen doet, een technische ingreep, maar het uitbreiden met kunstmatige middelen van de wereld waarin je leeft, de wereld in je hoofd, is een ingreep in jezelf. En je kunt wel zeggen dat de technologische ontwikkelingen van de afgelopen dertig jaar onze wereld flink op zijn kop hebben gezet. Ook het tempo van veranderingen is hoog. Niet iedereen is daar blij mee. In mijn vorige werk had ik vaak de ondankbare taak om collega’s te vertellen dat we weer iets nieuws hadden bedacht en dat ze daarom hun werk anders moesten doen. Dat maakte mij niet populair. Er waren er zelfs bij die vonden dat ze het recht hadden om hun werk tot in de eeuwigheid op dezelfde manier te blijven doen. Bij één van de laatste reorganisaties die ik daar meemaakte, was de boodschap duidelijk: het enige wat blijft in je werk, is verandering. Wen er maar aan.
Rust, regelmaat en reinheid
Wanneer vind je rust in je werk? Geen onbelangrijke vraag in deze tijd van om zich heen grijpende stress. Een belangrijke factor is of je er je eigen werk van kunt maken en erin op kunt gaan. Hiervoor moet je de ruimte krijgen om het op je eigen manier te doen. Als je een nieuwe taak krijgt, dan heb je er je handen vol aan om het hoe dan ook voor elkaar te krijgen en doe je het precies zoals een ander je het verteld heeft. Naarmate je er meer in thuisraakt, ga je andere mogelijkheden ontdekken en dat is de ruimte die je nodig hebt om er je eigen werk van te maken. Ook ritme en routine geeft ruimte. Bij iedere verandering ben je die ruimte weer voor een deel of helemaal kwijt.
Werk kan vervelend zijn en dan is het heerlijk om iets nieuws te kunnen doen, maar je kunt ook ‘moe in je hoofd’ worden van een overdosis aan nieuwe dingen. Ik ben zelf een enthousiast computergebruiker en gebruik hem voor een scala aan toepassingen. Toch heb ik de ouderwetse neiging om voor een bepaalde toepassing zo veel mogelijk hetzelfde programma te gebruiken en deze grondig te leren kennen. Ik word horendol van die ’echte’ ict-ers, die iedere keer als ze iets moeten doen weer een ander programmaatje van internet plukken. Ik verdenk ze ervan dat het hun alleen om de computer gaat en niet om het gebied waarvoor je hem zou kunnen gebruiken. Hoe dan ook is dat voortdurende kunst en vliegwerk waarmee dingen voor elkaar gekregen moeten worden, mij te onrustig.
Digibeten, digital natives en heimwee
Mechanisering die banen kost, is bepaald niet nieuw. Machines nemen ons al sinds het begin van de eerste industriële revolutie, twee-en-een-halve eeuw geleden, werk uit handen en nu komen de robots. Een groot vraagstuk bij de huidige, vierde, digitale revolutie is wat het effect is op het werk zelf. Al het werk dat volgens vaste patronen verloopt, van uitvoerende handelingen tot het beantwoorden van standaard vragen aan een helpdesk, zal vroeg of laat worden geautomatiseerd. De grote vraag is wat uniek is aan een mens: wat kan een mens wel en een computer niet? Sowieso geen verkeerde vraag om eens over na te denken. Menselijk contact, sociale vaardigheden, creativiteit in al zijn vormen, nieuwe dingen ontwikkelen en organiseren, werk waarvoor vakmanschap en flexibiliteit vereist is en in het algemeen alles wat nieuw en uniek is.
Iets anders is dat ‘computerdenken’ in vrijwel iedere functie een grote rol is gaan spelen. En dit is kennelijk een hele aparte manier van denken. Ik heb hoogopgeleide beroepsmensen zoals grafisch ontwerpers en fotografen gekend die gestopt zijn met hun beroep omdat ze niet goed met een computer overweg konden. Ook hoogopgeleide medewerkers die zo onhandig waren in hun algemene computervaardigheden, dat je je vragen kunt hebben bij hun professionaliteit. Aan de andere kant maak ik mensen mee die op hun tachtigste nog moeiteloos met hun kinderen in Canada mailen en Skypen. Digibeet-zijn heeft ongetwijfeld te maken met intelligentie, maar bovendien met het ontbreken van een specifieke computerknobbel.
Het fabeltje van de ‘digital natives’ die nieuwe techniek zo goed begrijpen omdat ze ermee zijn opgegroeid, geeft mij het idee dat er nog iets anders dan een goed verstand komt kijken bij een succesvolle ‘migratie naar de nieuwe, virtuele wereld’. De gemiddelde ‘jongere’ snapt net zo veel of weinig van nieuwe techniek als een ‘oudere’, alleen zit hij daar niet mee. Hij begint gewoon op knoppen te drukken en vroeg of laat doet het ding wat hij wil. Meestal. Dat hij de rest niet begrijpt, interesseert hem niet. Ook een manier om het op te lossen. Toch zit daarin misschien nou juist de clue: je kunt de hersens en de vaardigheden wel hebben om bepaalde dingen te doen, maar wil je het wel? Is er niet iets in je dat zich ertegen verzet? Bijvoorbeeld dat je je oude manier van werken niet los wilt laten? Net zoiets als heimwee: als je je oude wereld niet kunt loslaten, wordt het niets in de nieuwe wereld.
Van Sommersby tot kunstmatige (virtuele) identiteit
Gedoe over de identiteit van mensen is van alle tijden. Als je leeft in een geïsoleerd dorp, dan weet iedereen (of denkt te weten) wat hij aan jou heeft, uit welke familie jij komt en hoe jij persoonlijk bent. Zelfs als iemand je nog nooit persoonlijk heeft ontmoet, herkennen ze je vaak al aan je gelaatstrekken (‘Jij bent er één van Piet en Marie’) en ‘weten’ dan al hoe je bent (de veronderstellingen). Als in de film Sommersby een onbekende persoon bijvoorbeeld aanklopt bij de vermeende weduwe Laurel Sommersby en zegt dat hij haar doodgewaande echtgenoot Jack is, die vele jaren eerder vertrokken was, dan is het de vraag hoe ze kan vaststellen of dit klopt. Het enige wat Laurel kan doen, is naar specifieke dingen vragen, die alleen Jack kan weten. Na een tijdje gelooft Laurel de nieuwkomer wel, meer omdat zij hem wel leuk is gaan vinden, dan omdat het zo overtuigend is bewezen dat hij Jack is. Daarmee lijkt de kous af, ware het niet dat de schoenmaker van het dorp nog een schoenleest van de originele Jack had en die past de nieuwe Jack toch echt niet. De moraal van de film is dat liefde identiteit overwint en de moraal van mijn verhaal dat zodra je leven niet meer begint en eindigt bij de vijftig-kilometerbordjes van je dorp, het echte gedoe over je identiteit begint.
Niet alleen wordt de onzekerheid over je ware identiteit veel groter in de wereldwijde, virtuele wereld van internet, maar ook de rol die het speelt in het maatschappelijke verkeer. Je kunt ongelooflijk veel zaken online regelen, sterker nog, steeds meer zaken kun je alleen nog maar online regelen: burgerzaken, geldzaken, reserveringen van reizen, maar ook je sociale contacten. Je kunt in Nederland niet meer volwaardig leven zonder internet. En de hoeksteen in deze virtuele samenleving is je (virtuele) identiteit.
Ongevraagde babyspulletjes
Er is inmiddels een wereldwijde ‘identiteitsindustrie’ opgetuigd voor het verificeren van je identificatie (wie ben jij) en je authenticatie (klopt het dat je bent wie jij zegt dat jij bent) en het management van je autorisatie (het koppelen van rechten aan jouw identiteit). Je identiteit is vastgelegd in een grote hoeveelheid systemen, waarvoor je in een klein deel van de gevallen een ‘card’ of pasje krijgt, zoals je id-card, pinpas, creditcard, rijbewijs, ov-pas, ziektekostenverzekeringspas, museumjaarkaart, bibliotheekpas, en al die voordeelpassen en spaarkaarten die over je uitgestrooid worden. Naast de systemen waarvoor je een pasje krijgt, figureert je identiteit nog ongevraagd in een onafzienbare hoeveelheid andere systemen en worden al die systemen ook nog eens steeds meer onderling verbonden. Het toverwoord bij dit laatste is ‘Big Data’, waarbij algoritmes vaststellen wie wat wanneer waar heeft gedaan. Dit kan ertoe leiden dat een vrouw tot haar stomme verbazing babyspulletjes krijgt toegestuurd, terwijl zijzelf nog niet eens wist dat ze zwanger was. Maar ook dat je op het vliegveld door zwaarbewapende beveiligers uit de rij voor de paspoortcontrole wordt gehaald, omdat een algoritme zegt dat je een terrorist bent.
’You never walk alone’
Jij kent ze vast ook wel, de mensen die in hun eentje druk orerend over straat lopen. De eerste keer dat ik het zag, dacht ik dat het zo’n triest, psychiatrisch geval was, die praatte met de stemmen in zijn hoofd, maar hij of zij bleek te communiceren met de stemmen in het headsetje van zijn mobiel. Ik moet hier nog aan wennen, net als aan tv-verslaggevers die duizend kilometer verderop in hun eentje tussen mensen doorlopen en met ons praten. Tot voor kort stond zo’n verslaggever voor een dikke camera te praten, wat duidelijk maakte aan de mensen ter plekke hoe het in elkaar zat. Nu zie je mensen verwonderd kijken waar zo’n type nu eigenlijk mee bezig is. Net als ik dus.
Zo’n handsfree beller of verslaggever is niet meer volledig met zijn ‘hoofd’ bij waar zijn lichaam zich dan bevindt. Dat is niet nieuw, maar het ontbreken van zichtbare tekens als een telefoon (jaren geleden dacht ik steeds dat mensen oorpijn hadden) of een camera schept verwarring bij mij. En zet mij aan het denken. Eigenlijk zie je dat overal, dat van elkaar losraken van je ‘ik’ en je lichaam. Denk aan het werken ‘in the cloud’ (niet meer werken in de lokale desktop van je computer, maar in je persoonlijke, virtuele desktop van je werk, waarop je vanaf iedere computer, laptop of tablet kunt inloggen) en smartphones, -watches en -glasses waarmee iedereen permanent draadloos online is en informatie ophaalt of wegstuurt. Je lichaam loopt of fietst daar nog wel als vanouds, maar je ‘ik’ is grotendeels uitgetreden voor ontmoetingen of werk in the cloud. Je probeert net voldoende aanwezig te blijven in je lichaam om te voorkomen dat je ergens tegen oploopt of -fietst. Andersom laat je informatie uit the cloud in je werkelijke wereld lopen en laat je je bijvoorbeeld door een navigator leiden door een vreemde stad, laat je een andere app je vertellen waar nog een parkeerplek is, of check je 9292ov op welk perron je moet zijn. Heb je nog even tijd over, dan ga je nog even op jacht naar een Pokémon en haalt je schouders op over het onbegrip van een toeterende automobilist als je daarbij de weg op rent. En zie je wat verweesde mensen ergens hulpeloos offline op een bankje zitten, dan flitst het even door je heen: ‘Zouden ze nog te helpen zijn? Maar hoe kan ik ze bereiken?’
Dat losraken van elkaar van je ‘ik’ en je lichaam kun je zien als een brede, langlopende trend. Je ziet het al in onze waarneming, waarbij we ons door middel van onze zintuigen bezighouden met dingen die niet hier. Bij het oudste zintuig van de smaak moesten we iets nog in ons opnemen om het waar te nemen. Bij reuk is het opnemen van een luchtje van dat andere al voldoende. Bij tastzin hoefden we het alleen tegen onze huid aan te houden en bij horen en zien kunnen we dingen al op afstand waarnemen.
Vroege mijlpalen in die trend zijn het maken van werktuigen, rotstekeningen en het schrift. Hiermee maak je iets dat los van jezelf blijft bestaan en die je in gedachten naar een andere tijd of plaats kunnen brengen. Bij een werktuig kun je je bijvoorbeeld afvragen waar je hem ook al weer hebt gelaten, dat je hem morgen voor iets nodig hebt en hoeveel tijd het kost om hem eventueel opnieuw te maken. Bij rotstekeningen en het schrift komt nog iets bijzonders. Tot dat moment moesten alle waarnemingen en gedachtes die je wilde vasthouden, uit je geheugen komen, maar door te gaan tekenen en schrijven, kon je deze hersenfunctie ‘outsourcen’ naar een tekening of geschreven tekst (zie ook Waar zit je verstand eigenlijk?). Socrates klaagde al dat boeken ruïneus waren voor je geheugen. Niet alleen ga je voor het eerst in gedachte uit naar iets buiten het hier en nu van jezelf, maar bovendien zet je je eerste stap op de weg naar de eerdergenoemde ‘uittreding van je ‘ik’ naar the cloud.